In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eisers, bestaande uit drie personen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest betrof een incident tot voeging in hoger beroep, waarbij de Hoge Raad verwijst naar de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met name artikel 217 en 218. De eisers werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. K. Aantjes, terwijl de verweerders, waaronder een curator in faillissement, niet verschenen waren.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eisers verworpen en hen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerders op nihil zijn begroot.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de tijdige indiening van een vordering tot voeging en de voorwaarden waaronder een dergelijke vordering kan worden ingesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.