ECLI:NL:HR:2017:1067

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
16/02506
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendom van een perceel en de beoordeling van cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verjaring van eigendom van een perceel. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P. van den Berg, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest was eerder gewezen op 19 januari 2016 en betrof een geschil over de eigendom van een perceel grond. De eiser stelde dat hij door verjaring eigenaar was geworden van het perceel, in overeenstemming met de artikelen 3:107 en 3:108 van het Burgerlijk Wetboek.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de eiser in de middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad het oordeel van het hof heeft bevestigd en het beroep van de eiser heeft verworpen.

In de beslissing heeft de Hoge Raad ook bepaald dat de eiser in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, welke kosten aan de zijde van de verweerders zijn begroot op nihil. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak, en is een belangrijke uitspraak in het kader van het goederenrecht en de verjaring van eigendom.

Uitspraak

9 juni 2017
Eerste Kamer
16/02506
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
t e g e n
1. [verweerster 1],
2. [verweerder 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerders]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/04/124912/HA ZA 13-253 van de rechtbank Limburg van 4 december 2013 en 21 mei 2014;
b. het arrest in de zaak HD 200.152.251/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 januari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerders] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 28 april 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
9 juni 2017.