Uitspraak
wonende te [woonplaats],
beiden wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
9 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verjaring van eigendom van een perceel. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P. van den Berg, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest was eerder gewezen op 19 januari 2016 en betrof een geschil over de eigendom van een perceel grond. De eiser stelde dat hij door verjaring eigenaar was geworden van het perceel, in overeenstemming met de artikelen 3:107 en 3:108 van het Burgerlijk Wetboek.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de eiser in de middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad het oordeel van het hof heeft bevestigd en het beroep van de eiser heeft verworpen.
In de beslissing heeft de Hoge Raad ook bepaald dat de eiser in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, welke kosten aan de zijde van de verweerders zijn begroot op nihil. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak, en is een belangrijke uitspraak in het kader van het goederenrecht en de verjaring van eigendom.