ECLI:NL:HR:2017:1055

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
16/01803
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en dekking bij corrosieschade door ontwerpfout in inductieoven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. en een verweerster die een machineschadeverzekering en een bedrijfsschadeverzekering had afgesloten. De kern van het geschil betrof de vraag of schade door corrosie, die het gevolg was van een ontwerpfout in een inductieoven, onder de dekking van de verzekering viel. Delta Lloyd had geweigerd uitkering te doen op basis van de verzekeringsvoorwaarden, die uitsluitingen bevatten voor schade door slijtage en corrosie die het gevolg zijn van de normale werking van de verzekerde zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam de verzekeringsvoorwaarden niet correct hadden geïnterpreteerd. De Hoge Raad vernietigde de eerdere arresten van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Hoge Raad stelde dat de bewoordingen 'plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging' niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking moeten worden gezien, maar dat deze termen in samenhang moeten worden bezien met de uitsluitingen in de verzekeringsvoorwaarden. De Hoge Raad concludeerde dat de schade, voortkomend uit een ontwerpfout, onder de dekking van de verzekering viel, ondanks dat de corrosie geleidelijk was ontstaan.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige interpretatie van verzekeringsvoorwaarden en de noodzaak om de context van de uitsluitingen in overweging te nemen bij het vaststellen van de dekking. De Hoge Raad heeft Delta Lloyd veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

9 juni 2017
Eerste Kamer
16/01803
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiserestot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. D.A. van der Kooij,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Delta Lloyd en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/496933/HA ZA 11-2318 van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2011, 12 september 2012 en 28 augustus 2013;
b. de arresten in de zaak 200.140.483/01 van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2015 en 22 december 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft Delta Lloyd beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep, Delta Lloyd vordert voorts wettelijke rente over de toe te wijzen proceskosten.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Delta Lloyd mede door mr. S.W. van Kasbergen en voor [verweerster] mede door mr. J.J. Kuipers.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het principaal beroep.
De advocaten van Delta Lloyd hebben bij brief van 24 maart 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] exploiteert een fabriek waarin bandstaal wordt verzinkt. Onderdeel van de productielijn is een voor een zinkbad geplaatste inductieoven die uit vier ovenkasten bestaat (hierna: de inductieoven).
(ii) [verweerster] heeft met (rechtsvoorgangsters van) Delta Lloyd en HDI-Gerling Verzekeringen N.V. per 1 januari 2004 (hierna samen: de verzekeraars) een machineschade-verzekering en een bijbehorende bedrijfsschadeverzekering gesloten.
(iii) De voorwaarden van de machineschadeverzekering (hierna: de verzekeringsvoorwaarden) bepalen onder meer het navolgende:
“2 Omvang van de dekking
2.1
Verzekerd wordt tegen iedere plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging aan de verzekerde zaak ontstaan door onverschillig welke oorzaak, ongeacht of de beschadiging is veroorzaakt door een eigen gebrek of eigen bederf of uit de aard en de natuur van de verzekerde zaak zelf onmiddellijk is voortgesproten.
(…)
3 Uitsluitingen
Van de verzekering is (zijn) uitgesloten: (…)
3.9
slijtage, roest, corrosie, oxidatie e.d. van enig deel van de verzekerde zaak of enig ander geleidelijk bederf, een en ander veroorzaakt door of als natuurlijk gevolg van de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak. Deze uitsluiting strekt zich alleen uit tot dat onderdeel (die onderdelen) van de verzekerde zaak dat (die) direct aan de hiervoor genoemde invloeden heeft (hebben) blootgestaan en is derhalve niet van toepassing op de materiële schade die daarvan het gevolg is.”
(iv) Op 17 mei 2006 heeft een lekkage in de inductieoven plaatsgevonden. [verweerster] heeft Böhler Edelstahl GmbH een onderzoek laten instellen naar de oorzaak van de lekkage. Deze heeft in haar rapport van 31 augustus 2006 geconcludeerd dat (1) zich scheurvorming voordoet in de inductieoven die het gevolg is van scheurspanningscorrosie en (2) deze scheurspanningscorrosie enkel ontstaat indien gelijktijdig sprake is van een materiaal dat gevoelig is voor dergelijke corrosie, spanningen en een medium dat corrosie teweegbrengt.
(v) Delta Lloyd heeft bij brief van 26 juni 2007 het standpunt ingenomen dat de verzekeraars niet gehouden zijn tot uitkering in verband met de door [verweerster] geleden schade vanwege de corrosie in de inductieoven.
3.2.1
[verweerster] heeft in dit geding – voor zover in cassatie van belang – gevorderd voor recht te verklaren dat de schade van [verweerster] onder de polis van de verzekeraars is gedekt en de verzekeraars te veroordelen tot betaling onder de polis. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zich vanaf mei 2006 ten gevolge van corrosie lekkages hebben voorgedaan in de inductieoven en dat zij als gevolg van geconstateerde gebreken de ovenkasten in 2006/2007 heeft vervangen. [verweerster] stelt dat de daardoor geleden schades zijn gedekt onder de machineschadeverzekering en de bedrijfsschadeverzekering.
3.2.2
Delta Lloyd heeft als verweer onder meer aangevoerd dat de schade niet onder de dekking valt. Volgens haar is de schade het gevolg van een geleidelijk proces, zodat niet kan worden gesproken van een plotselinge en onvoorzien optredende materiële beschadiging (art. 2.1 van de verzekeringsvoorwaarden) en de geclaimde (als gevolg van corrosie ontstane) schade van dekking is uitgesloten (art. 3.9 van de verzekeringsvoorwaarden).
3.2.3
De rechtbank heeft het hiervoor in 3.2.2. bedoelde verweer van Delta Lloyd verworpen en de vordering onder de machineschadeverzekering grotendeels toegewezen. Het hof heeft naar aanleiding van de daartegen gerichte grief van Delta Lloyd in zijn tussenarrest overwogen:
“3.14.4. Naar het oordeel van het hof dient de vraag wanneer sprake is van een ‘plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging aan de verzekerde zaak ontstaan door onverschillig welke oorzaak’ als bedoeld in artikel 2.1, mede te worden beantwoord aan de hand van de uitsluiting in artikel 3.9. Laatstgenoemde bepaling houdt onder meer in dat wanneer corrosie (of enig ander geleidelijk bederf) is veroorzaakt door de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak, dekking (gedeeltelijk) is uitgesloten. Naar het oordeel van het hof brengen de bewoordingen van voormelde bepalingen met zich dat artikel 2.1 beoogt dekking te bieden voor het spiegelbeeld van deze (uitgesloten) situatie, namelijk het geval dat de schade door iets anders is veroorzaakt dan door de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak. De bewoordingen ‘plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging’ moeten dan ook niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking [te] worden gezien, maar vooral tegengesteld aan geleidelijke schade vanwege de gewone werking of normaal gebruik.
Partijen zijn het erover eens dat de materiële beschadiging in het onderhavige geval bestaat uit corrosie en dat deze (primair) voortvloeit uit een (van meet af aan bestaande) ontwerpfout in de machines (nummers 60/61 memorie van grieven en nummer 17 pleitnotities Delta Lloyd). Nu schade die voortvloeit uit een eigen gebrek van de verzekerde zaak volgens artikel 2.1 onder de dekking valt, is naar het oordeel van het hof in casu in ieder geval in zoverre aan de vereisten van dit artikel voldaan. Het enkele gegeven dat de corrosie (en de als gevolg hiervan optredende lekkages) in het onderhavige geval kennelijk geleidelijk is ontstaan, staat naar het oordeel van het hof niet eraan in de weg dat het voorval voldoet aan de dekkingsomschrijving van artikel 2.1. Met plotseling is, naar hiervoor is overwogen, immers niet bedoeld ieder geleidelijk proces buiten de dekkingsomschrijving te brengen. Nu in het onderhavige geval sprake is van een door corrosie veroorzaakt eigen gebrek, sluit dat ook een beroep op corrosie als grond voor uitsluiting uit. Mocht artikel 2.1 de betekenis hebben die Delta Lloyd eraan toeschrijft, dan had voor de hand gelegen corrosie in het geheel uit te sluiten en niet slechts wanneer het is veroorzaakt door of het natuurlijk gevolg is van de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak (zoals wél geschiedt in artikel 3.9). Nu vaststaat dat de corrosie (primair) voortkomt uit de ontwerpfout in de inductieoven en niet (enkel) uit de gewone werking of het normaal gebruik, wordt het beroep door Delta Lloyd op uitsluiting van de dekking evenzeer verworpen. (…)”
3.2.4
Delta Lloyd heeft het hof verzocht van de in het tussenarrest gegeven uitleg van de art. 2.1 en 3.9 van de verzekeringsvoorwaarden terug te komen. Het hof heeft dit verzoek in zijn eindarrest afgewezen. Het overwoog daartoe:
“2.3. (…) Het hof heeft in het tussenarrest de woorden plotseling en onvoorzien van artikel 2.1 zo uitgelegd dat het plotseling en onvoorzien zijn van de schade niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking moeten worden gezien, nu deze bepaling beoogt dekking te bieden voor het spiegelbeeld van de in artikel 3.9 uitgesloten schade die geleidelijk is ontstaan vanwege de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak. Anders dan Delta Lloyd betoogt, staat het enkele gegeven dat ongewone werking of abnormaal gebruik van de verzekerde zaak ook kan leiden tot geleidelijke schade, niet aan deze uitleg in de weg.”
3.3.1
Onderdeel 2 is gericht tegen de wijze waarop het hof art. 2.1 van de verzekeringsvoorwaarden heeft uitgelegd als spiegelbeeld van art. 3.9 van die voorwaarden. De onderdelen 2.1, 2,2, en 2.5 voeren aan dat het hof daarmee het belang van de dekkingsomschrijving heeft miskend. Onderdeel 2.3 voegt daaraan toe dat het hof met zijn oordeel aan de bewoordingen “plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging” in art. 2.1 van de verzekeringsvoorwaarden zonder deugdelijke grond hun zelfstandige betekenis ontneemt, dit in strijd met de duidelijke bewoordingen en strekking van art. 2.1 en art. 3.9 van de verzekeringsvoorwaarden alsmede de plaatsing van deze bepalingen ten opzichte van elkaar.
3.3.2
Deze klachten zijn gegrond. Art. 2.1 verzekeringsvoorwaarden, dat bepaalt dat verzekerd is “iedere plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging aan de verzekerde zaak”, behelst de (primaire) omschrijving van de dekking van de verzekering. Het oordeel van het hof dat de bewoordingen “plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging” niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking moeten worden gezien, is dan ook niet zonder meer begrijpelijk. Dat oordeel kan niet worden gedragen door art. 3.9 verzekeringsvoorwaarden, dat van dekking uitsluit corrosie die is veroorzaakt door de gewone werking of het normale gebruik van de verzekerde zaak. Daaruit volgt nog niet dat corrosie die een andere oorzaak heeft dan de in de uitsluiting genoemde, onder de (hiervoor weergegeven) omschrijving van de dekking van art. 2.1 valt en dat daarom geen afzonderlijke betekenis toekomt aan de bewoordingen “plotseling en onvoorzien”. Dat volgt evenmin uit de door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat niet ervoor is gekozen corrosie in art. 3.9 geheel van dekking uit te sluiten.
3.3.3
Onderdeel 5, dat voortbouwt op onderdeel 2, slaagt eveneens. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep

4.1
Nu blijkens het onder 3 overwogene het middel in het principale beroep doel treft, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, vervuld, zodat het daarin voorgestelde middel moet worden onderzocht.
4.2
Het middel klaagt over de vaststelling door het hof dat partijen het erover eens zijn dat de schade in dit geval bestaat uit corrosie die geleidelijk is ontstaan. Volgens het middel is deze vaststelling onbegrijpelijk, omdat [verweerster] heeft aangevoerd dat de beschadiging bestaat in het scheuren en het lossmelten van de strips en het ontstaan van hotspots en gaten in het koelframe die wordt veroorzaakt door corrosie. Deze schade is plotseling en onvoorzien ontstaan.
4.3
Deze klacht faalt. [verweerster] heeft betoogd dat uit de uitsluiting van art. 3.9 van de verzekeringsvoorwaarden volgt dat slijtage, roest, corrosie, oxidatie e.d. wel zijn gedekt als zij het gevolg zijn van de ongewone werking van de installatie, en dus voldoen aan het vereiste van plotselinge en onvoorziene materiële schade in de zin van de polis (memorie van antwoord, nr. 51). Het is niet onbegrijpelijk dat het hof in dit betoog heeft gelezen dat ook volgens [verweerster] een geleidelijk proces van corrosie de oorzaak was van de schade, waarbij “geleidelijk” moet worden opgevat in feitelijke zin, niet in de zin van de polis. Weliswaar heeft [verweerster] zich ook beroepen op het ontstaan van hotspots en lekkages, maar het hof heeft haar stellingen op dat punt kennelijk aldus opgevat, dat deze hotspots en lekkages het gevolg waren van het – volgens [verweerster] onder de dekking vallende – proces van corrosie, dat weer werd veroorzaakt door een ontwerpfout. In het licht van hetgeen [verweerster] heeft aangevoerd (o.m. aantekeningen t.b.v. comparitie in eerste aanleg, nr. 36 en memorie van antwoord, nrs. 17-18 en 49-53) is die lezing niet onbegrijpelijk.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2015 en 22 december 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Delta Lloyd begroot op € 6.700,06 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Delta Lloyd begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerster] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
9 juni 2017.