In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. en een verweerster die een machineschadeverzekering en een bedrijfsschadeverzekering had afgesloten. De kern van het geschil betrof de vraag of schade door corrosie, die het gevolg was van een ontwerpfout in een inductieoven, onder de dekking van de verzekering viel. Delta Lloyd had geweigerd uitkering te doen op basis van de verzekeringsvoorwaarden, die uitsluitingen bevatten voor schade door slijtage en corrosie die het gevolg zijn van de normale werking van de verzekerde zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam de verzekeringsvoorwaarden niet correct hadden geïnterpreteerd. De Hoge Raad vernietigde de eerdere arresten van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Hoge Raad stelde dat de bewoordingen 'plotselinge en onvoorziene materiële beschadiging' niet als een afzonderlijke voorwaarde voor dekking moeten worden gezien, maar dat deze termen in samenhang moeten worden bezien met de uitsluitingen in de verzekeringsvoorwaarden. De Hoge Raad concludeerde dat de schade, voortkomend uit een ontwerpfout, onder de dekking van de verzekering viel, ondanks dat de corrosie geleidelijk was ontstaan.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige interpretatie van verzekeringsvoorwaarden en de noodzaak om de context van de uitsluitingen in overweging te nemen bij het vaststellen van de dekking. De Hoge Raad heeft Delta Lloyd veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie.