Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
zetelende te ’s-Gravenhage,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
4.Beslissing
9 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belastingplichtigen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst. De zaak betreft een vordering van de Belastingdienst tot het verstrekken van inlichtingen over een buitenlandse bankrekening, specifiek in het kader van de KB-Lux. De belastingplichtigen hebben in cassatie geklaagd over de rechtmatigheid van de vordering en de toepassing van de redelijkheidseis in het kader van de dwangsomsanctie. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de belastingplichtigen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de belastingplichtigen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.