Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
6 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 8 april 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1967. De verdachte was betrokken bij een poging tot doodslag, waarbij het Hof had vastgesteld dat hij met een geschoeide voet had geschopt. De Hoge Raad heeft op 6 juni 2017 het cassatieberoep beoordeeld. De advocaat van de verdachte, R.P.V.W. Willems, diende een schriftuur in, die aan het arrest was gehecht.
De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, besloot de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De beslissing werd uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. Het arrest werd openbaar uitgesproken op 6 juni 2017.