Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
6 juni 2017.
Hoge Raad
Op 6 juni 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 13 oktober 2015. De zaak betreft een verdachte die in cassatie is gegaan tegen een eerdere uitspraak. De verdachte, geboren in 1982, heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat B.P. de Boer uit Amsterdam, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De uitspraak is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier L. Nuy. Deze uitspraak is openbaar gedaan op dezelfde datum, 6 juni 2017.