ECLI:NL:HR:2016:99

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
14/03446
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van erfgenamen van een executeur tot het afleggen van rekening en verantwoording in het erfrecht

In deze zaak gaat het om de vraag of de verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording door een executeur bij diens overlijden overgaat op zijn erfgenamen. De eisers, zonen van de overleden erflater, hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 4:151 BW, dat de verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording regelt. De zaak betreft de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater, waarbij de executeur, notaris [betrokkene 2], is overleden. De eisers stellen dat de weduwe van de executeur, [verweerster 1], als erfgenaam ook verplicht is om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de nalatenschap door de overleden executeur. De Hoge Raad oordeelt dat de verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording niet overgaat op de erfgenamen van de executeur, omdat deze verplichting verbonden is aan de hoedanigheid van de executeur zelf. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de eisers en stelt hen in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

22 januari 2016
Eerste Kamer
14/03446
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
1. [verweerster 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerder 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaten: mr. B.T.M. van der Wiel en mr. A.M. van Aerde.
Eisers zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en verweerders als [verweerster 1] en [verweerder 2] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/485876 HA ZA 11-862 van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2011 en 6 maart 2013;
b. het arrest in de zaak 200.131.331/01 van het gerechtshof Amsterdam van 11 maart 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep en vorderen wettelijke rente over de toe te wijzen proceskosten.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 13 november 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eisers] zijn zonen van de op 16 juni 1990 overleden [betrokkene 1] . Deze heeft bij testament van 9 augustus 1989 [eisers] tot zijn enige erfgenamen benoemd.
(ii) Notaris [betrokkene 2] is door [betrokkene 1] bij codicil tot executeur benoemd. Notaris [betrokkene 2] heeft de benoeming aanvaard en werkzaamheden voor de boedel verricht. Op 19 juni 1997 is hij overleden. Kort voor zijn overlijden heeft hij zijn echtgenote, [verweerster 1] , verzocht het boedeldossier naar [verweerder 2] te brengen, die eveneens notaris is en eerder kandidaat-notaris bij notaris [betrokkene 2] was. Daags na de begrafenis heeft [verweerster 1] dat, met instemming van [eisers] , gedaan.
(iii) [verweerder 2] heeft daarop werkzaamheden met betrekking tot de nalatenschap van [betrokkene 1] verricht.
3.2
In dit geding hebben [eisers] in eerste aanleg vorderingen ingesteld die voor de hierna volgende behandeling van het cassatieberoep niet meer van belang zijn. In hoger beroep hebben zij voor het eerst gevorderd dat [verweerster 1] wordt veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording. Het hof heeft deze vordering afgewezen. Het heeft daartoe als volgt overwogen.
De vordering ziet op het afleggen van rekening en verantwoording bij de overdracht van het boedeldossier aan [verweerder 2] . [eisers] hebben daaraan ten grondslag gelegd dat, gelet op de opdracht aan notaris [betrokkene 2] in het testament en codicil, hier niet de regeling van de executele van toepassing is, maar die van bewind, en dat [verweerster 1] executeur-testamentair is in de nalatenschap van haar echtgenoot. [eisers] lichten echter niet toe op grond waarvan daarmee sprake is van een verplichting voor [verweerster 1] tot het afleggen van rekening en verantwoording van het beheer over de nalatenschap door notaris [betrokkene 2] . Het hof vermag dat ook niet in te zien. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster 1] enige relevante bemoeienis met de nalatenschap (van [betrokkene 1] ) heeft gehad, anders dan dat zij het boedeldossier korte tijd onder zich heeft gehad en naar [verweerder 2] heeft gebracht. Daarop kan echter geen verplichting worden gebaseerd van [verweerster 1] jegens [eisers] tot het afleggen van rekening en verantwoording zoals gevorderd. Ook uit de enkele hoedanigheid van erfgenaam en executeur-testamentair van notaris [betrokkene 2] vloeit een dergelijke verplichting niet voort. (rov. 3.7)
3.3
Onderdeel 1 van het middel komt op tegen de afwijzing van de vordering tegen [verweerster 1] tot het afleggen van rekening en verantwoording.
Het onderdeel betoogt dat naar het hier toepasselijke oude recht de verplichting van een executeur tot het afleggen van rekening en verantwoording over het beheer van een nalatenschap, bij het overlijden van de executeur overgaat op de erfgenamen van de executeur. Daarom moet volgens het onderdeel [verweerster 1] [als executeur] rekening en verantwoording afleggen over het door notaris [betrokkene 2] gevoerde beheer over de nalatenschap van [betrokkene 1]
3.4
Nu notaris [betrokkene 2] in 1997 is overleden, neemt het onderdeel terecht tot uitgangspunt dat met toepassing van het tot 1 januari 2003 geldende erfrecht moet worden beoordeeld of op [verweerster 1] de verplichting is komen te rusten tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door notaris [betrokkene 2] gevoerde beheer van de nalatenschap van [betrokkene 1] Is dit het geval, dan is die verplichting op de voet van art. 69 Overgangswet NBW onder het sinds 1 januari 2003 geldende erfrecht op haar blijven rusten.
3.5
De verplichting van een executeur om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer van een nalatenschap, heeft uitsluitend betrekking op het beheer van de nalatenschap van de erflater door wie hij als executeur is benoemd. Daarom faalt het onderdeel voor zover het ertoe strekt te betogen dat [verweerster 1] verplicht is tot het afleggen van rekening en verantwoording op de grond dat zij executeur is in de nalatenschap van notaris [betrokkene 2] en notaris [betrokkene 2] bij leven executeur was in de nalatenschap van [betrokkene 1]
3.6.1
Voor zover het onderdeel betoogt dat [verweerster 1] als erfgenaam van notaris [betrokkene 2] verplicht is tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door hem gevoerde beheer van de nalatenschap van [betrokkene 1] , wordt als volgt overwogen.
3.6.2
Art. 1061 BW (oud) verplichtte de executeur om bij het eindigen van zijn beheer aan de belanghebbenden rekening en verantwoording af te leggen, evenals thans art. 4:151 BW de executeur wiens bevoegdheid tot beheer van de nalatenschap is geëindigd, verplicht rekening en verantwoording af te leggen. Weliswaar eindigt de taak van de executeur door zijn dood – welke regel voortvloeide uit art. 1062 BW (oud) en thans is neergelegd in art. 4:149 lid 1, aanhef en onder c, BW – maar indien de executeur zijn werkzaamheden nog niet heeft voltooid op het tijdstip van zijn overlijden, ontstaat geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording.
3.6.3
Geen rechtsregel brengt mee dat een dergelijke verplichting op de erfgenamen van de executeur komt te rusten. Art. 1062 BW (oud) bepaalde: “De magt van den uitvoerder eens uitersten wil gaat niet tot zijne erfgenamen over”. Doordat de rechten en verplichtingen van de executeur zijn verbonden aan zijn hoedanigheid en die hoedanigheid niet overgaat op zijn erfgenamen, gaan evenmin die rechten en verplichtingen, waaronder de verplichting om rekening en verantwoording af te leggen, bij het overlijden van de executeur over op zijn erfgenamen. Wel bepaalt het huidige art. 4:149 lid 4 BW dat de erfgenamen van de overleden executeur, indien zij kennis dragen van de executele, verplicht zijn het overlijden van de executeur mede te delen aan de erfgenamen van degene die hem als executeur heeft benoemd.
3.6.4
Op het voorgaande stuit het betoog van het onderdeel af.
3.7
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster 1] en [verweerder 2] begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
22 januari 2016.