Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
24 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte in een doodslagzaak. De Hoge Raad heeft op 24 mei 2016 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 juli 2015. De verdachte, geboren in 1983, had een schriftuur ingediend via zijn advocaat G. Spong uit Amsterdam. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster.