Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
24 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 september 2014. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat R.J. Baumgardt. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1974, werd geconfronteerd met een betalingsverplichting van € 100.824,16. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting en tot vermindering van het te betalen bedrag.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van het te laat indienen van de stukken door het Hof. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit gegrond is en heeft de betalingsverplichting van de betrokkene verminderd naar € 95.824,16. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.