In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, die op 29 augustus 2014 was gewezen in hoger beroep van een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Breda. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een beschikking inzake heffingsrente, opgelegd over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004. De Rechtbank had eerder uitspraak gedaan onder nummer AWB 11/3838. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd met een verweerschrift, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen die door de belanghebbende zijn voorgesteld beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 januari 2016.