ECLI:NL:HR:2016:88

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
14/02279
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • E.N. Punt
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en gezamenlijke uitvoering van volwassenenonderwijs door onderwijsinstellingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de heffing van omzetbelasting over de activiteiten van twee onderwijsinstellingen die gezamenlijk volwassenenonderwijs aanbieden. De belanghebbende, een fiscale eenheid bestaande uit Stichting [X1] en [X2] B.V. c.s., had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen in omzetbelasting die waren opgelegd over de perioden van 1 september 2008 tot en met 31 augustus 2011. De Inspecteur had in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank Den Haag bestreden, waarop het Gerechtshof Den Haag op 14 maart 2014 uitspraak deed.

De Hoge Raad oordeelde dat de werkzaamheden van de belanghebbende ten behoeve van het volwassenenonderwijs, inclusief ondersteunende werkzaamheden, niet gesplitst hoeven te worden voor de heffing van omzetbelasting. De Hoge Raad concludeerde dat de aard van de werkzaamheden kan worden gekarakteriseerd als één ondeelbare prestatie, namelijk het verstrekken van onderwijs. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.E. van Hilten, die op 7 januari 2015 tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie had geconcludeerd, werd gevolgd.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten, vastgesteld op € 930 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd er een griffierecht van € 493 opgelegd aan de Staatssecretaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak is aan de betrokken partijen meegedeeld.

Uitspraak

22 januari 2016
Nr. 14/02279
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 14 maart 2014, nrs. BK-13/01202, BK-13/01203 en BK-13/01204, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 12/10997, SGR 12/10998 en SGR 12/10999) betreffende aan
fiscale eenheid Stichting [X1] , [X2] B.V. c.s.te
[Z](hierna: belanghebbende) over de perioden 1 september 2008 tot en met 31 augustus 2009, 1 september 2009 tot en met 31 augustus 2010 en 1 september 2010 tot en met 31 augustus 2011 opgelegde naheffingsaanslagen in omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 7 januari 2015 geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep in cassatie.
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden op gronden die zijn vermeld in onderdeel 2.5.3 van het heden in de zaak met nummer 14/02281 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 14/02281 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1860, derhalve € 930, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, E.N. Punt en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2016.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 493.