Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
17 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Republiek Turkije, die wordt verdacht van het in georganiseerd verband handelen in verdovende middelen en het leiden van een criminele organisatie. De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 1 december 2015 een negatief advies gegeven inzake de uitlevering, omdat er in Nederland een sepot is uitgesproken voor de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht. De Hoge Raad heeft op 17 mei 2016 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak behandeld.
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon, die werd bijgestaan door advocaat S. Schuurman. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, zijn argumenten naar voren gebracht tegen de beslissing van de Rechtbank. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening was dat de Hoge Raad de uitspraak van de Rechtbank moest bevestigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de ingediende middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de Rechtbank Midden-Nederland in stand blijft.