ECLI:NL:HR:2016:876

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
15/04568
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in jeugdzaak betreffende poging tot doodslag en betrouwbaarheid getuigenverklaringen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte in een jeugdzaak, die is geboren in 1996. Het beroep is ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2015, met nummer 22/000918-14. De verdachte heeft zich in deze zaak schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de focus lag op de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de verwerping van het beroep op noodweer(exces). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het gevolg van het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan op 17 mei 2016, door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.

Uitspraak

17 mei 2016
Strafkamer
nr. S 15/04568
IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2015, nummer 22/000918-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.R. Backer, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 mei 2016.