Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
17 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die was veroordeeld voor verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid in het centrum van Utrecht. De advocaat van de verdachte, E.D. van Elst, diende een schriftuur in ter ondersteuning van het cassatieberoep.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga concludeerde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.