Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
17 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1964, was veroordeeld voor oplichting en valsheid in geschrift, waarbij hij als financieel manager bij zijn werkgever, Teco, geld had verduisterd door valse betalingsopdrachten te gebruiken. Het Hof had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling voor gokverslaving, en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof voor de dadelijke uitvoerbaarheid niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en concludeerde dat de strafmotivering van het Hof niet aan de motiveringsverplichting voldeed. Om redenen van doelmatigheid heeft de Hoge Raad de zaak zelf afgedaan en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigd, zonder de proeftijd te bekorten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden.