Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
13 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 16/00559. De zaak betreft een verzoeker die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het hof had eerder op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in een insolventiezaak, waarbij de verzoeker betrokken was. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2015. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.