In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 december 2014. De zaak betreft de ontbinding van een koopovereenkomst van een motorboot tussen [eiser] en [verweerder]. De koopovereenkomst werd door [verweerder] buitengerechtelijk ontbonden vanwege gebreken aan de motorboot. [verweerder] vorderde in rechte de ontbinding van de overeenkomst en teruggave van de door hem betaalde koopsom van € 9.950,--, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter had de vorderingen van [verweerder] afgewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde de overeenkomst ontbonden, waarbij [eiser] werd veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom.
Echter, de advocaat van [eiser] stelde dat het hof verzuimd had te beslissen over de teruggave van de motorboot aan [eiser] als voorwaarde voor de terugbetaling van de koopsom. De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad had verzuimd om deze voorwaarde te verbinden aan de veroordeling tot terugbetaling. Dit verzuim leidde ertoe dat [verweerder] meer was toegewezen dan hij had gevorderd. De Hoge Raad vernietigde daarom de veroordeling tot terugbetaling van de koopsom en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling en beslissing, waarbij het hof rekening diende te houden met de verbintenis tot teruggave van de motorboot.
De Hoge Raad benadrukte dat [verweerder], die zelf de overeenkomst had ontbonden, ook na het eindarrest van het hof rekening diende te houden met zijn verplichting tot teruggave van de motorboot. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de voorwaarden waaronder terugbetaling van een koopsom kan plaatsvinden na ontbinding van een overeenkomst.