ECLI:NL:HR:2016:852

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
15/01645
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake ontbinding koopovereenkomst en terugbetaling koopsom met terugwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 2 december 2014. De zaak betreft de ontbinding van een koopovereenkomst van een motorboot tussen [eiser] en [verweerder]. De koopovereenkomst werd door [verweerder] buitengerechtelijk ontbonden vanwege gebreken aan de motorboot. [verweerder] vorderde in rechte de ontbinding van de overeenkomst en teruggave van de door hem betaalde koopsom van € 9.950,--, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter had de vorderingen van [verweerder] afgewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde de overeenkomst ontbonden, waarbij [eiser] werd veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom.

Echter, de advocaat van [eiser] stelde dat het hof verzuimd had te beslissen over de teruggave van de motorboot aan [eiser] als voorwaarde voor de terugbetaling van de koopsom. De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad had verzuimd om deze voorwaarde te verbinden aan de veroordeling tot terugbetaling. Dit verzuim leidde ertoe dat [verweerder] meer was toegewezen dan hij had gevorderd. De Hoge Raad vernietigde daarom de veroordeling tot terugbetaling van de koopsom en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling en beslissing, waarbij het hof rekening diende te houden met de verbintenis tot teruggave van de motorboot.

De Hoge Raad benadrukte dat [verweerder], die zelf de overeenkomst had ontbonden, ook na het eindarrest van het hof rekening diende te houden met zijn verplichting tot teruggave van de motorboot. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de voorwaarden waaronder terugbetaling van een koopsom kan plaatsvinden na ontbinding van een overeenkomst.

Uitspraak

13 mei 2016
Eerste Kamer
15/01645
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 810612/390 van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch van 23 augustus 2012;
b. de arresten in de zaak 200.116.321/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 juni 2013, 22 oktober 2013 en 2 december 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 2 december 2014 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het in cassatie bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 17 maart 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan, voor zover van belang, van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 1 september 2011 heeft [eiser] aan [verweerder] een motorboot van het merk Passaat verkocht (hierna: de motorboot). De koopsom bedroeg € 9.950,--. [verweerder] heeft na inruil van de aan hem toebehorende speedboot van het merk Bayliner (hierna: de speedboot) nog € 1.750,-- bijbetaald.
(ii) De motorboot is op 3 september 2011 aan [verweerder] geleverd.
(iii) De advocaat van [verweerder] heeft de overeenkomst bij brief van 13 oktober 2011 buitengerechtelijk ontbonden in verband met aan het onderwaterschip geconstateerde osmose, en [eiser] gesommeerd om de speedboot aan [verweerder] te retourneren en € 1.750,-- aan [verweerder] terug te betalen en, subsidiair, indien de speedboot niet aan [verweerder] kan worden geretourneerd, aan [verweerder] € 9.950,-- terug te betalen. [eiser] heeft daaraan geen gehoor gegeven.
3.2.1
[verweerder] heeft in dit geding gevorderd (primair) te verklaren voor recht dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, althans (subsidiair) de overeenkomst te ontbinden op grond van wanprestatie, en zowel primair als subsidiair [eiser] te veroordelen tot teruggave van de speedboot tegen inlevering van de motorboot en met veroordeling van [eiser] tot betaling van € 1.750,--, althans, als teruggave van de speedboot niet meer mogelijk is, [eiser] te veroordelen om aan [verweerder] € 9.950,-- terug te betalen onder retourgave van de motorboot. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
3.2.2
In zijn eindarrest van 2 december 2014 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd, de overeenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] € 9.950,-- terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.3
De advocaat van [eiser] heeft het hof bij brief van 11 februari 2015 verzocht het eindarrest op de voet van art. 32 Rv aan te vullen, op de grond dat het hof heeft verzuimd te beslissen over een deel van het gevorderde, te weten teruggave van de motorboot aan [eiser]. De advocaat van [verweerder] heeft zich tegen het verzoek verzet, met mededeling dat [verweerder] de motorboot op 23 december 2014 heeft verkocht.
3.2.4
Blijkens het bij schriftelijke toelichting door [eiser] overgelegde arrest van 21 april 2015 heeft het hof het verzoek tot aanvulling van zijn beslissing afgewezen op de grond dat, hoewel inderdaad is verzuimd te beslissen op de modaliteit waaronder [verweerder] zijn vordering tot terugbetaling van de koopsom had ingesteld, te weten teruggave (door hem aan [eiser]) van de motorboot, daarop thans niet meer kan worden beslist, omdat [verweerder] de motorboot drie weken na het eindarrest blijkt te hebben verkocht en dus niet meer tot teruggave in staat is.
3.3.1
Het tegen de hiervoor in 3.2.2 aangehaalde overweging van het hof gerichte middel voert aan dat het hof over het hoofd heeft gezien dat de subsidiaire vordering van [verweerder] weliswaar strekte tot terugbetaling van € 9.950,--, maar onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de motorboot aan [eiser] werd geretourneerd. Dat [verweerder] door de ontbinding van de overeenkomst tot teruggave van de motorboot gehouden is volgt bovendien uit art. 6:271 BW, aldus het middel.
3.3.2
Het middel slaagt. Zoals is bevestigd in het hiervoor in 3.2.4 vermelde arrest, heeft het hof verzuimd aan de veroordeling tot terugbetaling van de door [verweerder] betaalde koopsom de voorwaarde te verbinden waaronder diens vordering was ingesteld. Deze voorwaarde strookt met de verbintenis tot ongedaanmaking die ingevolge art. 6:271 BW op hem zou komen te rusten bij toewijzing van de door hem gevorderde ontbinding. Het gevolg van het verzuim is dat aan [verweerder] meer is toegewezen dan gevorderd.
3.3.3
De Hoge Raad zal de ongeclausuleerde veroordeling tot terugbetaling van de koopsom dan ook vernietigen en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het hof terugwijzen, teneinde opnieuw op de tot terugbetaling van de koopsom strekkende vordering te beslissen. Indien [eiser] zich beroept op de omstandigheid dat [verweerder] de motorboot op 23 december 2014 heeft verkocht, heeft het hof de mogelijkheid om de voorwaarde die [verweerder] aan de veroordeling van [eiser] tot terugbetaling had verbonden, daarop af te stemmen (vgl. HR 22 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2998, NJ 1999/799). In dat verband verdient opmerking dat [verweerder], die zelf de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en vervolgens in rechte ontbinding van de overeenkomst heeft gevorderd, ook na het eindarrest van het hof rekening diende te houden met de daaruit voortvloeiende verbintenis tot teruggave van de motorboot (art. 6:273 en 7:10 lid 4 BW).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 2 december 2014 voor zover [eiser] daarin is veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag groot € 9.950,--, vermeerderd met de wettelijke rente;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 497,37 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 mei 2016.