Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 november 2014. De man, eiser tot cassatie, had beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest, terwijl de vrouw, verweerster in cassatie, niet verschenen was. De advocaat van de man heeft de zaak toegelicht en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat betekent dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft vervolgens besloten het beroep te verwerpen en de kosten van het geding in cassatie te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.