In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het beroep in cassatie was gericht tegen een eerdere uitspraak van de accountantskamer van 15 april 2014, en de Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In deze zaak was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven mogelijk maakte. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder de Hoge Raad cassatieberoepen kan behandelen, en bevestigt dat zonder een wettelijke basis, een beroep in cassatie niet kan worden ingewilligd.