Het middel betoogt voorts dat geen sprake is van ‘uitgroeien’ van de werkzaamheid in de zin van artikel 3.99 van de Wet IB 2001, omdat de terbeschikkingstelling van de hoeve als zodanig niet is uitgegroeid tot een onderneming maar ongewijzigd is gebleven. Volgens het middel is slechts sprake van een overgang van een vermogensbestanddeel naar een onderneming.
Het begrip ‘uitgroeien’ is in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3.99 van de Wet IB 2001 in beperkte mate toegelicht (zie onderdeel 5.6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). In dat verband is gebruik gemaakt van bewoordingen als ‘geleidelijk aan plaatsvinden’, maar ook van de woorden ‘uitbouwen tot een onderneming’. In wezen benadrukt het middel het bezigen van het begrip ‘uitgroei’ in de eerstgenoemde betekenis, waarbij in de regel sprake zal zijn van het verrichten van arbeid en het vervolgens toenemen van de met de desbetreffende activiteit gemoeide organisatie van kapitaal.
Niet valt in te zien waarom onder ‘uitgroeien’ in de betekenis van ‘uitbouwen tot een onderneming’ volgens de wetgever alleen moet worden begrepen het geleidelijk aan wijzigen van de omstandigheden waaronder als ‘werkzaamheid’ aangemerkte arbeid wordt verricht, en niet ook een wijziging van de context van de werkzaamheid die bestaat in het rendabel maken van vermogen, in die zin dat de belastingplichtige gerechtigd wordt in het vermogen van de onderneming waaraan hij het desbetreffende vermogensbestanddeel ter beschikking stelde, en dat vermogensbestanddeel daardoor gaat behoren tot zijn ondernemingsvermogen.
Daarbij komt dat de wetgever beoogde met artikel 3.99 van de Wet IB 2001 economische belemmeringen voor het bereiken van het ondernemerschap weg te nemen. Deze doelstelling komt evenzeer tot haar recht in een geval als het onderhavige.
Aan die uitleg staat, anders dan het middel in dat kader betoogt, niet in de weg het bepaalde in het bij de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. in verband met de tweede tranche van het ondernemerspakket 2001 (Wet ondernemerspakket 2001), Stb. 2000, 567, ingevoerde huidige artikel 3.98 van de Wet IB 2001, aangezien de tekst noch de totstandkomingsgeschiedenis of de doelstelling ervan uitsluit dat artikel 3.99 van de Wet IB 2001 zich mede uitstrekt tot een geval als het onderhavige. Er is geen reden aan te nemen dat met het opnemen van het huidige artikel 3.98 van de Wet IB 2001 de wetgever heeft beoogd de betekenis van het begrip ‘uitgroeien’ van het reeds in het wetsontwerp IB 2001 opgenomen artikel 3.99 te beperken.
Het bepaalde in artikel 25, lid 14, van de Invorderingswet 1990 staat evenmin aan die uitleg in de weg.