Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
19 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 21 november 2014. De verdachte, geboren in Suriname in 1979, heeft geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De uitspraak is gedaan op 19 april 2016 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.