Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
19 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 21 november 2014 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1953. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat H.M.W. Daamen uit Maastricht middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 19 april 2016 geoordeeld dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De zaak betreft een onderzoek met de naam “Jasmijn”, waarbij de verdachte verzocht had om een medeverdachte, die gedetineerd is in het buitenland, als getuige te (doen) horen. Dit verzoek is afgewezen, wat leidt tot de centrale vraag over het ondervragingsrecht van de verdachte en de mogelijkheden om getuigen te horen die zich buiten Nederland bevinden. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak bevestigd dat het beroep van de verdachte wordt verworpen, en dat de eerdere beslissing van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.