Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
5 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, die in deze zaak werd vertegenwoordigd door advocaat M.J.J.E. Stassen. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, een aspergekweekster, werd geconfronteerd met een boetebeschikking van de Arbeidsinspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze boete van € 92.000,00 was opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die door de betrokkene zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.