Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
19 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte, geboren in India in 1949, in voorlopige hechtenis was genomen. Het beroep is ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door advocaat J.Y. Taekema. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Hierbij is vastgesteld dat de verdachte meer dan zestien maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de opgelegde gevangenisstraf van zes jaren moet worden verminderd.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot vijf jaren en elf maanden, terwijl het beroep voor het overige is verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 19 april 2016 en is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.