ECLI:NL:HR:2016:768

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
16/00343
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van vordering tegen bank wegens executie op grond van hypotheekrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], in cassatie zijn gegaan tegen de ING Bank N.V. De zaak betreft een vordering van eisers tegen de bank wegens onrechtmatige daad in het kader van een executie op grond van hypotheekrecht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de ING Bank begroot op nihil. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de invloed van eerdere beslissingen op de huidige procedure.

Uitspraak

29 april 2016
Eerste Kamer
16/00343
RM/RB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en ING.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/08/133417 HA ZA 12-422 van de rechtbank Overijssel van 3 april 2013 en 4 december 2013;
b. de arresten in de zaak 200.143.259 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 juli 2014 en 13 oktober 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen beide arresten van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen ING is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. met toepassing van art. 80a RO.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 24 maart 2016 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2 - 11).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ING begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
29 april 2016.