Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
29 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], in cassatie zijn gegaan tegen de ING Bank N.V. De zaak betreft een vordering van eisers tegen de bank wegens onrechtmatige daad in het kader van een executie op grond van hypotheekrecht. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de ING Bank begroot op nihil. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de invloed van eerdere beslissingen op de huidige procedure.