ECLI:NL:HR:2016:767

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
16/00080
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in echtscheidingszaak met duurzame ontwrichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de man in een echtscheidingszaak. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, die op 7 oktober 2015 was gegeven. De vrouw, de verweerder in cassatie, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, die relevant zijn voor het verloop van de zaak.

De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die door de man zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

29 april 2016
Eerste Kamer
16/00080
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/10/457025 / FA RK 14-6505 van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.167.698/01 van het gerechtshof Den Haag van 7 oktober 2015.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 - 6).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
29 april 2016.