ECLI:NL:HR:2016:762

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
15/04960
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet voldaan griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 10 september 2015, waarin drie naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2010, 2011 en 2013 aan belanghebbende waren opgelegd. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak geconcentreerd op de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 12 december 2015 per aangetekende brief gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 20 januari 2016 belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Het beroep op betalingsonmacht dat door belanghebbende is ingediend, kwam te laat en werd niet geaccepteerd door de Hoge Raad.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

Uitspraak

29 april 2016
Nr. 15/04960
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 10 september 2015, nrs. SGR 15/1921, SGR 15/1922 en 15/1923 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende drie aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2010, 2011 en 2013.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 12 december 2015, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het adres van de curator in het faillissement van de vertegenwoordiger van belanghebbende, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 20 januari 2016, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het door belanghebbende in de brief van 7 januari 2016 gedane beroep op betalingsonmacht, ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 12 januari 2016, derhalve ná afloop van de door de griffier voor de betaling van het griffierecht gestelde termijn, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2016.