Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
29 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De zaak betreft een onrechtmatige daad waarbij schade is geleden door het waterschap als gevolg van fraude bij de kandidaatstelling voor de verkiezingen van het algemeen bestuur. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder die van 25 maart 2011, en behandelt de exclusiviteit van de voegingsmogelijkheid in het strafproces en de uitleg van het Kiesreglement van het waterschap. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 6.467,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.