Uitspraak
wonende te [woonplaats] , België,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding
2.Het verdere verloop
3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
4.Beslissing
29 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerder arrest van 12 juni 2015. De zaak betreft een geschil over de geldigheid van een schikkingsovereenkomst en de vraag of er sprake was van valsheid in handtekening. Eiser, wonende in België, heeft cassatie ingesteld tegen de beslissing van de lagere rechters. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraak en stelt dat de klachten van eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het principale beroep voor bepaalde e-mailberichten en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor behoeft het incidentele beroep, dat voorwaardelijk is ingesteld, geen verdere behandeling. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie. Tevens verwerpt de Hoge Raad het onvoorwaardelijke incidentele beroep en veroordeelt de erven c.s. in de kosten van het geding in cassatie.