ECLI:NL:HR:2016:750

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
15/05578
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg hoofdzakelijkheidscriterium in vennootschapsbelasting met betrekking tot arbeid van vrijwilligers

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vennootschapsbelasting. De belanghebbende, een stichting die een kringloopwinkel exploiteert, had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had geoordeeld dat de stichting niet als een algemeen nut beogende instelling kon worden aangemerkt, maar dat zij wel een sociaal belang behartigde volgens artikel 9, lid 1, letter h, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De stichting had in haar aangifte een belastbare winst aangegeven en een bedrag aan fictieve personeelskosten in aanmerking genomen, maar de Inspecteur betwistte de aftrekbaarheid van deze kosten omdat het aantal door vrijwilligers gewerkte uren minder was dan 70 procent van het totale aantal gewerkte uren.

De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende verworpen en de uitspraak van de Rechtbank bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat de term 'hoofdzakelijk' in de wet betekent dat ten minste 70 procent van de arbeid binnen de organisatie door vrijwilligers moet zijn verricht. De Rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat de stichting niet voldeed aan deze voorwaarde, aangezien de vrijwilligers slechts 37,7 procent van de totale gewerkte uren voor hun rekening namen. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

29 april 2016
nr. 15/05578
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Gelderlandvan 27 oktober 2015, nr. AWB 14/8149, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar (2012) een kringloopwinkel. Belanghebbende is niet aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling. Wel behartigt zij een sociaal belang als bedoeld in artikel 9, lid 1, letter h, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).
2.1.2.
In het onderhavige jaar beschikte belanghebbende over 11 betaalde arbeidskrachten en 34 vrijwilligers. De betaalde krachten hebben in totaal 13.896 uur gewerkt en de vrijwilligers in totaal 8410 uur. Aan de vrijwilligers zijn vergoedingen betaald van in totaal € 12.791.
2.1.3.
In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting heeft belanghebbende een belastbare winst aangegeven van € 13.869. Bij het bepalen van die winst heeft belanghebbende een bedrag van € 257.094 aan personeelskosten in aanmerking genomen. In deze kosten is begrepen een bedrag van € 79.300 aan fictieve personeelskosten als bedoeld in artikel 9, lid 1, letter h, van de Wet. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat laatstgenoemd bedrag niet voor aftrek in aanmerking komt, omdat het aantal door vrijwilligers gewerkte uren in belanghebbendes onderneming (8410) minder bedraagt dan 70 percent van het totale aantal in de onderneming gewerkte uren (22.306).
2.2.
De Rechtbank heeft – voor zover in cassatie van belang – geoordeeld dat artikel 9, lid 1, letter h, van de Wet, gelet op de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling, zo gelezen moet worden dat de aldaar gebezigde term “hoofdzakelijk” betrekking heeft op de woorden “met behulp van arbeid” (door vrijwilligers). Aangezien met de term “hoofdzakelijk” wordt bedoeld ten minste 70 percent, betekent dit volgens de Rechtbank dat ten minste 70 percent van de binnen de organisatie van belanghebbende verrichte arbeid verricht moet zijn door vrijwilligers. Op deze grond heeft de Rechtbank de Inspecteur gevolgd in diens hiervoor in 2.1.3 omschreven standpunt.
2.3.
De klachten richten zich tegen het hiervoor in 2.2 weergegeven oordeel en herhalen het door de Rechtbank verworpen betoog dat de in artikel 9, lid 1, letter h, van de Wet gestelde voorwaarde dat een lichaam dat een sociaal belang behartigt de winst hoofdzakelijk behaalt met behulp van arbeid die is verricht door vrijwilligers, aldus moet worden uitgelegd dat het bedrag van de op grond van die bepaling aftrekbare kosten ten minste 70 percent bedraagt van de werkelijke winst van het lichaam.
De klachten falen, aangezien de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2016.