Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
26 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 oktober 2015, met nummer RK 15/1066. Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon, geboren in 1969, in het kader van een uitleveringsverzoek van het Koninkrijk Noorwegen. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat A.H.J.G. van Voorthuizen, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 26 april 2016 het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.