ECLI:NL:HR:2016:720

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
15/00658
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onteigeningsrecht en schadeloosstelling met betrekking tot waardevermindering

In deze zaak heeft mr. Jan Peter van den Berg, in zijn hoedanigheid als derde in de zin van artikel 20 van de Onteigeningswet, cassatie ingesteld tegen de Provincie Zuid-Holland. De zaak betreft een geschil over onteigeningsrecht en de daarbij behorende schadeloosstelling, specifiek gericht op het eliminatiebeginsel zoals vastgelegd in artikel 40c van de Onteigeningswet. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag, gedateerd 17 juli 2013 en 3 december 2014, die aan dit arrest zijn gehecht.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van mr. Van den Berg q.q. verworpen. De Provincie Zuid-Holland had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de zaak is toegelicht door de advocaten van beide partijen. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekte eveneens tot verwerping. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad mr. Van den Berg q.q. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Provincie zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 22 april 2016 en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

22 april 2016
Eerste Kamer
15/00658
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
mr. Jan Peter VAN DEN BERG, in zijn hoedanigheid van derde in de zin van art. 20 Ow voor de erven van [betrokkene 1],
kantoorhoudende te Den Haag,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
t e g e n
de PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelende te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als mr. Van den Berg q.q. en de Provincie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/09/442590/HA ZA 13-523 van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2013 en 3 december 2014.
De vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank van 3 december 2014 heeft mr. Van den Berg q.q. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Provincie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor mr. Van den Berg q.q. mede door mr. R.W. Keus.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven strekt tot verwerping.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Van den Berg q.q. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Provincie begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels, als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
22 april 2016.