In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van 9 juli 2015, nr. 14/00435, waarin het Gerechtshof het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 13/4303) betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 heeft behandeld. Belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek en de Staatssecretaris een conclusie van dupliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen, verwijzend naar een eerder uitgesproken arrest in de zaak met nummer 15/03701. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.