ECLI:NL:HR:2016:694

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
15/04715
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtmatigheid van de afvalstoffenheffing en de inzamelplicht van gft-afval door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de afvalstoffenheffing opgelegd aan een belanghebbende in de gemeente Rotterdam voor het jaar 2013. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 15 september 2015 had geoordeeld dat de aanslag afvalstoffenheffing terecht was opgelegd. De belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van de aanslag, met name omdat de gemeente Rotterdam in dat jaar het groente-, fruit- en tuinafval (gft-afval) niet afzonderlijk inzamelde, wat volgens hem een schending van de inzamelplicht zou zijn. De Hoge Raad oordeelde dat de gemeente weliswaar niet voldeed aan de verplichting om gft-afval afzonderlijk in te zamelen, maar dat dit niet betekende dat de aanslag niet verschuldigd was. De gemeente had immers wel voldaan aan haar verplichting om alle aangeboden huishoudelijke afvalstoffen wekelijks in te zamelen. De Hoge Raad concludeerde dat de schending van de inzamelplicht niet van voldoende gewicht was om de verordening onverbindend te verklaren, en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De uitspraak van het Hof bleef daarmee in stand.

Uitspraak

22 april 2016
nr. 15/04715
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 15 september 2015, nr. BK‑14/01502, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 13/6907) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing (hierna: de aanslag). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepsschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende was in het jaar 2013 feitelijke gebruiker van de woning [a-straat 1a] te [Z]. In dit jaar heeft belanghebbende bij dit perceel wekelijks huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aangeboden. De gemeente heeft telkens zorggedragen voor de inzameling van die afvalstoffen.
2.1.2.
In de gemeente Rotterdam werd groente-, fruit- en tuinafval (hierna: gft-afval) in het onderhavige jaar niet afzonderlijk ingezameld.
2.1.3.
In dat jaar was van kracht de door de raad van de gemeente Rotterdam vastgestelde Verordening afvalstoffenheffing 2013 (hierna: de Verordening). De Verordening luidt, voor zover hier van belang:
“Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit
1. Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 3 Belastingplicht
De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing en tarieven
1. De belasting bedraagt per perceel, per kalenderjaar: € 339,90.
(…)”
2.1.4.
Met de Verordening is uitvoering gegeven aan, onder meer, artikel 10.21 Wet milieubeheer, luidende:
“1. De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen, al dan niet in samenwerking met de gemeenteraad en burgemeester en wethouders van andere gemeenten, ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
2. Groente-, fruit- en tuinafval wordt daarbij in ieder geval afzonderlijk ingezameld.
3. De gemeenteraad kan besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.”
2.1.5.
In artikel 10.26, lid 1, Wet milieubeheer is bepaald, voor zover hier van belang:
“De gemeenteraad kan, in afwijking van artikel 10.21, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat:
a. huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel;
b. huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld met een daarbij aangegeven regelmaat;
c. in een gedeelte van het grondgebied van de gemeente geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld;
d. daarbij aangegeven bestanddelen van het groente-, fruit- en tuinafval afzonderlijk worden ingezameld;
e. groente-, fruit- en tuinafval met andere daarbij aangegeven bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk van het overige huishoudelijk afval wordt ingezameld.”
2.2.
Voor het Hof was in geschil of de aanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende heeft dat onder meer bestreden met de stelling dat de gemeente niet heeft voldaan aan haar in artikel 10.21 Wet milieubeheer bedoelde inzamelplicht omdat belanghebbende niet de mogelijkheid is geboden het gft-afval afzonderlijk ter inzameling aan te bieden. Om die reden is de Verordening onverbindend, aldus belanghebbende.
2.3.
Het Hof heeft die stelling verworpen, overwegende dat niet in geschil is dat de gemeente Rotterdam heeft voldaan aan de verplichting wekelijks het huishoudelijk afval in te zamelen dat bij het bij belanghebbende in gebruik zijnde perceel ter inzameling werd aangeboden. De omstandigheid dat de gemeente haar verplichting om gft-afval afzonderlijk in te zamelen niet is nagekomen, staat niet ter beoordeling van de belastingrechter en staat derhalve niet aan de heffing in de weg, aldus het Hof.
2.4.
Tegen dit oordeel komt belanghebbende op met de stelling dat artikel 10.26 Wet milieubeheer geen grondslag biedt om de gescheiden inzameling van gft-afval volledig achterwege te laten.
2.5.1.
De vraag of de Verordening onverbindend moet worden verklaard omdat de gemeente niet heeft voldaan aan haar inzamelplicht staat in volle omvang aan de belastingrechter ter beoordeling.
2.5.2.
De gemeente heeft niet voldaan aan de haar in artikel 10.21, lid 2, Wet milieubeheer opgelegde verplichting om gft-afval afzonderlijk in te zamelen. De in artikel 10.26 Wet milieubeheer omschreven mogelijkheden tot afwijking van artikel 10.21 van die Wet bieden geen steun voor de opvatting dat de afzonderlijke inzameling van gft-afval geheel achterwege mag blijven, zoals de klacht terecht betoogt.
2.5.3.
Tot cassatie kan dit echter niet leiden. De gemeente heeft, naar in cassatie onbestreden vaststaat, alle bij het perceel van belanghebbende aangeboden huishoudelijke afvalstoffen wekelijks ingezameld. Derhalve heeft de gemeente wel voldaan aan haar plicht tot inzameling van alle huishoudelijke afvalstoffen, zij het met betrekking tot het gft-afval niet op de wijze die in artikel 10.21 Wet milieubeheer is voorgeschreven. Deze schending van artikel 10.21 Wet milieubeheer is van onvoldoende gewicht om de Verordening onverbindend te verklaren. De aan belanghebbende opgelegde aanslag afvalstoffenheffing blijft derhalve in stand.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.