ECLI:NL:HR:2016:691

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
15/02211
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bewezenverklaring van opzet op de dood in een steekzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk doden van een slachtoffer in de nacht van 16 op 17 juli 2010 te Gouda. De verdachte had tijdens een confrontatie met het slachtoffer een mes gebruikt, waarbij het slachtoffer twee steekwonden opliep, die uiteindelijk fataal bleken te zijn. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring van het opzet ontoereikend was gemotiveerd, aangezien de verdachte had verklaard dat het slachtoffer in het mes was gelopen dat hij voor zich hield. Het hof had geoordeeld dat de handelingen van de verdachte zo gericht waren op de dood van het slachtoffer dat er sprake was van opzet. De Hoge Raad oordeelde echter dat de bewijsvoering met betrekking tot het steken in de buik niet voldoende was om het oordeel van het hof te rechtvaardigen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

19 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/02211
SG/AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 november 2014, nummer 22/002058-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de nacht van 16 tot en met 17 juli 2010 te Gouda opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet twee malen met een mes, [slachtoffer] in zijn buik en in zijn rug gestoken ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2014 heeft de verdachte verklaard - zakelijk weergegeven - (p. 2 en 3 van het proces-verbaal):
In de nacht van 16 op 17 juli 2010 fietste ik in Gouda van mijn werk naar huis toen ik [slachtoffer] en een aantal anderen op straat tegenkwam.
Ik heb mijn tas gepakt, het mes uit mijn tas gepakt en voor mij gehouden. Ik boog voorover en daarop sloeg en schopte [slachtoffer] mij en trok mij meerdere keren naar zich toe. Hij heeft toen het mes geraakt.
Bij de waterkant pakte hij mij opnieuw vast. Ik heb hem geslagen en gestoken in zijn rug.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2010 van de politie Hollands Midden, Team Gouda, met nummer PL1623 2010110507-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op zaterdag 17 juli 2010, omstreeks 00.25 uur kregen ik, verbalisant [verbalisant 1] en hoofdagent van politie, [verbalisant 2] van de politie meldkamer Hollands Midden een melding van een steekpartij op de Bloemendaalseweg te Gouda. Ter plaatse zag ik, verbalisant, een manspersoon op de grond liggen. Ik, verbalisant, zag dat er een snee in de buik van het slachtoffer (naar het hof begrijpt: [slachtoffer]) zat ter grootte van een centimeter. Ik, verbalisant, zag dat het ambulancepersoneel de man omdraaide en het shirt van het slachtoffer omhoog deden. Hierop zag ik nog een steekwond in de rug, ter hoogte van de longen aan de rechterzijde. Ik zag dat deze snee circa 1,5 centimeter groot was.
3. Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut bevattende de resultaten van het pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, betreffende de overledene [slachtoffer], d.d. 6 januari 2011, welk rapport is opgesteld en ondertekend door NFI-deskundige P.M.I. van Driessche, arts en patholoog. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Bij sectie waren aan de rug en aan de buik van het lichaam 2 letsels te zien, bij leven opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld, waarbij de letsels een aspect hadden als passend bij een eenzijdig snijdend voorwerp, zoals bijvoorbeeld één of twee eenzijdig snijdend(e) mes(sen). In aansluiting waren er 2 steekkanalen. Deze steekkanalen hebben geleid tot fors bloedverlies.
Conclusie:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1973, wordt het intreden van de dood zondermeer verklaard door verbloeding ten gevolge van steekletsels."
2.2.3.
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het Hof voorts het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw, overeenkomstig de door haar overgelegde pleitaantekeningen, betoogd dat de verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer, zodat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte - verkort en zakelijk weergegeven - verklaard dat hij met het (latere) slachtoffer in gevecht is geraakt, dat hij op een gegeven moment tijdens die confrontatie een mes uit zijn rugzak heeft gepakt en dat mes voor zich heeft gehouden, nadat het slachtoffer dreigend een fiets boven het hoofd had gehouden en naar de verdachte had gegooid. Volgens de verdachte rende het slachtoffer daarna op hem af en trok hij de verdachte meermalen naar zich toe. Aldus is het slachtoffer in het mes gelopen, waardoor hij (fatale) steekverwondingen in de buik heeft opgelopen. Toen de verdachte voor de tweede keer werd vastgehouden door het slachtoffer, heeft de verdachte hem vervolgens met het mes in zijn rug gestoken.
De handelingen die de verdachte naar eigen zeggen na het pakken van het mes met dat mes in de hand heeft uitgevoerd, kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] gericht is geweest, waaraan niet kan afdoen hetgeen door de raadsman in dit verband naar voren is gebracht.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met de voor het bewijs van het ten laste gelegde feit vereiste opzet heeft gehandeld.
Het hof verwerpt derhalve het verweer."
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat "de handelingen die de verdachte naar eigen zeggen (...) met dat mes in de hand heeft uitgevoerd (...) naar hun uiterlijke verschijningsvorm [kunnen] worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] gericht is geweest". In aanmerking genomen dat de bewijsvoering met betrekking tot het steken in de buik niet meer inhoudt dan dat - kort gezegd - [slachtoffer] in het mes is gelopen dat de verdachte voor zich hield op het moment dat [slachtoffer] op de verdachte afrende en [slachtoffer] hem meermalen naar zich toe trok, is het oordeel van het Hof in zoverre niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is dan ook niet toereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 april 2016.