Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
19 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk doden van een slachtoffer in de nacht van 16 op 17 juli 2010 te Gouda. De verdachte had tijdens een confrontatie met het slachtoffer een mes gebruikt, waarbij het slachtoffer twee steekwonden opliep, die uiteindelijk fataal bleken te zijn. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring van het opzet ontoereikend was gemotiveerd, aangezien de verdachte had verklaard dat het slachtoffer in het mes was gelopen dat hij voor zich hield. Het hof had geoordeeld dat de handelingen van de verdachte zo gericht waren op de dood van het slachtoffer dat er sprake was van opzet. De Hoge Raad oordeelde echter dat de bewijsvoering met betrekking tot het steken in de buik niet voldoende was om het oordeel van het hof te rechtvaardigen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.