ECLI:NL:HR:2016:682

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
15/01054
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 19 april 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 15/01054. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die in deze zaak werd vertegenwoordigd door een advocaat. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was behandeld. De uitspraak van het hof dateert van 30 januari 2015 en had nummer 21/004146-12. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep, omdat er geen middelen van cassatie zijn ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft vervolgens de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

19 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/01054 P
NA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2015, nummer 21/004146-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h van het Wetboek van Strafvordering, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 april 2016.