Uitspraak
[klaagster 2], gevestigd te [plaats] .
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
12 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 19 februari 2015. De zaak betreft een beklag over een beslag op een banktegoed, ingesteld door klagers, vertegenwoordigd door advocaat R.P. Snorn. De Rechtbank had vastgesteld dat er beslag rustte op het banktegoed op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en had geoordeeld dat de klagers, gezien het civielrechtelijk beslag, geen materieel belang hadden bij de opheffing van het strafrechtelijk beslag. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van de beschikking van de Rechtbank en tot een beslissing die de Hoge Raad passend achtte met betrekking tot verwijzen of terugwijzen.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Noord-Nederland, zodat de bestaande klaagschriften opnieuw behandeld en afgedaan kunnen worden. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank had miskend dat, indien het beklag gegrond wordt verklaard, zij de daarmee overeenkomende last moet geven en niet enkel mag volstaan met de opheffing van het beslag. Dit oordeel is in lijn met artikel 552a, lid 7, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat aan de last tot teruggave niet in de weg staat dat aan die last niet kan worden voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de belangen van de klagers in het kader van beslaglegging.