ECLI:NL:HR:2016:613

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
15/00504
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke vervolging na stadionverbod en geldboete door de KNVB en de vraag naar schending van het ne bis in idem-beginsel

In deze zaak gaat het om de strafrechtelijke vervolging van een verdachte die betrokken was bij geweldsdelicten tijdens een voetbalwedstrijd. De verdachte had eerder een stadionverbod opgelegd gekregen door de KNVB, evenals een geldboete. De Hoge Raad behandelt de vraag of deze maatregelen door de KNVB kunnen worden aangemerkt als een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en of het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens het ne bis in idem-beginsel.

De Hoge Raad oordeelt dat de maatregelen van de KNVB, namelijk het stadionverbod en de geldboete, niet als een strafvervolging kunnen worden beschouwd. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de KNVB handelt op basis van civielrechtelijke voorwaarden die gelden bij de aankoop van een toegangs- of seizoenskaart. De maatregelen zijn niet bedoeld als strafrechtelijke sancties, maar als privaatrechtelijke maatregelen die voortvloeien uit de voorwaarden van de overeenkomst tussen de KNVB en de ticketkoper.

De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat het OM het recht tot strafvervolging van de verdachte niet verliest door het enkele feit dat er al een stadionverbod is opgelegd en een geldboete is verbeurd. Het beroep in cassatie wordt verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van het Hof worden bekrachtigd.

Uitspraak

12 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/00504
DAZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2015, nummer 23/000657-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het verweer heeft verworpen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens strijd met het ne bis in idem-beginsel nu in verband met het tenlastegelegde feit reeds door de KNVB een stadionverbod is opgelegd en aan de KNVB een geldboete is verbeurd.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 23 november 2013 te Amsterdam met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats, de Amsterdam Arena, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of een of meer stewards, welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen van [slachtoffer] en/of die stewards en/of in de richting van [slachtoffer] en/of die stewards en/of het gooien en/of smijten met bier en/of (andere) voorwerpen."
2.2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient worden te verklaard. Hiertoe heeft de raadsman - verkort weergegeven - aangevoerd dat, nu de door de KNVB aan de verdachte opgelegde maatregel van een driejarig stadionverbod en een geldboete van € 450,00 een 'criminal charge' is in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), de strafrechtelijke vervolging van de verdachte door het Openbaar Ministerie in strijd is met het verbod van dubbele vervolging (ne bis in idem beginsel). De raadsman verwijst hiervoor naar het arrest van Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 25 oktober 2005 (Blake tegen het Verenigd Koninkrijk, appl. nr. 68890/01).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De overwegingen van het EHRM in de betreffende beslissing (r.o. 96-100) houden in dat de privaatrechtelijke aard van een maatregel niet reeds op zichzelf uitsluit dat tevens sprake is van een strafvervolging. Het hof laat zich in zijn beslissing echter niet uit over een mogelijke schending van het ne bis in idem beginsel, terwijl het de maatregel in de betreffende zaak ook niet heeft aangemerkt als een criminal charge. Derhalve biedt deze beslissing zonder nadere onderbouwing van de raadsman geenszins steun voor de conclusie dat de maatregelen van de KNVB moeten worden aangemerkt als een strafvervolging, nog daargelaten of daarmee ook het verbod van dubbele strafvervolging is geschonden.
Het hof ziet ook overigens geen aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van de raadsman."
2.3.1.
In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat het opleggen van een stadionverbod door de KNVB en het verbeuren van een geldboete aan de KNVB steunen op de standaardvoorwaarden die van toepassing zijn op de bij de koop van een toegangs- of seizoenskaart gesloten civielrechtelijke overeenkomst. Het opleggen van een stadionverbod en/of het verbeuren van de geldboete zijn slechts mogelijk ten aanzien van de koper van een toegangs- of seizoenskaart en louter ter zake van het - kort gezegd - in het kader van een voetbalwedstrijd niet-naleven van die voorwaarden, ook al kan de verdenking van het begaan zijn van een strafbaar feit wel de aanleiding vormen voor het opleggen aan hem van een stadionverbod en/of het verbeuren door hem van een geldboete. Voorts wordt een persoon aan wie door de KNVB een stadionverbod is opgelegd slechts beperkt in zijn bewegingsvrijheid gehinderd en is aan het verbeuren van een geldboete rechtens geen vervangende hechtenis verbonden. Gelet hierop kan de toepassing van deze maatregelen door de KNVB niet worden aangemerkt als een 'criminal charge' als bedoeld in art. 6 EVRM (vgl. de criteria genoemd in EHRM 8 juni 1976, nr. 5370/72, Engel tegen Nederland, NJ 1978/223).
2.3.2.
Het oordeel van het Hof dat erop neerkomt dat het Openbaar Ministerie het recht tot strafvervolging van de verdachte niet verliest door de enkele omstandigheid dat in verband met hetzelfde feit een stadionverbod is opgelegd en een geldboete is verbeurd, is dus juist.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 april 2016.