Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
12 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de strafrechtelijke vervolging van een verdachte die betrokken was bij geweldsdelicten tijdens een voetbalwedstrijd. De verdachte had eerder een stadionverbod opgelegd gekregen door de KNVB, evenals een geldboete. De Hoge Raad behandelt de vraag of deze maatregelen door de KNVB kunnen worden aangemerkt als een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en of het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens het ne bis in idem-beginsel.
De Hoge Raad oordeelt dat de maatregelen van de KNVB, namelijk het stadionverbod en de geldboete, niet als een strafvervolging kunnen worden beschouwd. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de KNVB handelt op basis van civielrechtelijke voorwaarden die gelden bij de aankoop van een toegangs- of seizoenskaart. De maatregelen zijn niet bedoeld als strafrechtelijke sancties, maar als privaatrechtelijke maatregelen die voortvloeien uit de voorwaarden van de overeenkomst tussen de KNVB en de ticketkoper.
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat het OM het recht tot strafvervolging van de verdachte niet verliest door het enkele feit dat er al een stadionverbod is opgelegd en een geldboete is verbeurd. Het beroep in cassatie wordt verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van het Hof worden bekrachtigd.