Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
8 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een wijzigingsverzoek van partneralimentatie. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De vrouw was van mening dat in het convenant bewust was afgeweken van de wettelijke maatstaven voor partneralimentatie, wat aanleiding gaf tot het verzoek om wijziging. De man, verweerder in cassatie, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het beroep geadviseerd.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit artikel stelt dat de Hoge Raad niet verplicht is om rechtsvragen te beantwoorden die niet van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.