Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het derde middel
3.Slotsom
4.Beslissing
5 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 15/02866. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1975, in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof. De kern van de zaak draait om de vraag of het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel geheel aan de betrokkene moet worden toegerekend. De raadsman van de betrokkene betoogde dat slechts de helft van het voordeel aan hem moest worden toegerekend, omdat er sprake was van samenwerking met de inmiddels overleden A. Het Hof had echter geoordeeld dat het gehele voordeel aan de betrokkene moest worden toegerekend, maar dit oordeel werd door de Hoge Raad als ontoereikend gemotiveerd beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was, gezien de feiten en omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.