In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aansprakelijkheid van een bestuurder van een stichting, in dit geval Stichting Atal-Medial. De eiser, die als bestuurder fungeerde, was in een eerdere procedure door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot schadevergoeding aan de stichting wegens wanbeleid. De rechtbank had de vordering van de stichting toegewezen tot een bedrag van € 58.771,12 en daarnaast de eiser veroordeeld tot betaling van € 371.100,30. De stichting had ook advocaatkosten van € 68.072,76 gevorderd die verband hielden met een kort geding dat door een derde tegen de stichting was aangespannen. De Hoge Raad oordeelde dat de stichting onvoldoende had aangetoond dat deze kosten het gevolg waren van het wanbeleid van de eiser, en wees deze vordering af.
In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van de eiser en de stichting beoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 september 2014 vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing. Tevens werd de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de stichting zijn begroot op € 6.467,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.