Uitspraak
gevestigd te Wilp,
gevestigd te Breda,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
1 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van DE PAAL WILP B.V. (hierna: DPW) tegen ESSO NEDERLAND B.V. (hierna: Esso). DPW had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2014, dat een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen bevestigde. De zaak betreft de uitleg van een standaard exploitatiecontract voor motorbrandstoffen, dat gesloten is tussen een tankstationexploitant en een leverancier van motorbrandstoffen.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere vonnissen van de rechtbank en het arrest van het hof. De advocaat-generaal M.H. Wissink heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van DPW heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt DPW in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Esso zijn begroot op € 6.467,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.