Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
29 maart 2016.
Hoge Raad
Op 29 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een verdachte, geboren in 1944, die in beroep was gegaan tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest, gedateerd 17 februari 2015, had betrekking op een strafzaak onder de Diergeneesmiddelenwet (oud). De verdachte werd vertegenwoordigd door zijn advocaat R.E. Drenth, die middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit bleek dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte dan ook verworpen, waarmee het eerdere oordeel van het Gerechtshof werd bevestigd. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.