ECLI:NL:HR:2016:499

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
16/00038
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 november 2015. Het betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007, waarbij ook een beschikking inzake heffingsrente aan de orde is. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroepschrift in cassatie ontvankelijk is. Het beroepschrift voldeed niet aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar de Staatssecretaris heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken en er is een griffierecht van € 503 geheven van de Staatssecretaris van Financiën.

Uitspraak

25 maart 2016
Nr. 16/00038
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 24 november 2015, nr. 15/00098, betreffende de aan
[X]te
[Z]over het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
Bij brief van 7 januari 2016, die volgens een zich in het dossier bevindende, ondertekende, ontvangstbevestiging op 8 januari 2016 ten kantore van de Staatssecretaris is afgeleverd, heeft de griffier van de Hoge Raad de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld dat verzuim te herstellen. De Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Nu herstel van het verzuim niet heeft plaatsgevonden, zal de Hoge Raad met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2016.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 503.