Uitspraak
[X]te
[Z], Australië (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 21 juli 2015, nr. SGR 15/2365 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 28 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 15/04226. Het beroep in cassatie was ingesteld door een partij uit Australië, hierna aangeduid als belanghebbende, tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 21 juli 2015. Deze uitspraak betrof een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 28 mei 2015. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de belanghebbende naar voren zijn gebracht, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.