Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
22 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 januari 2014, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1969, heeft het cassatieberoep ingesteld, waarbij zijn advocaat J. Boksem middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en tot vermindering van het bedrag naar de gebruikelijke maatstaf. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, met uitzondering van het derde middel dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel is gegrond bevonden, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden door de late indiening van de stukken door het Hof. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 552.700,-. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en het te betalen bedrag vastgesteld op € 547.700,-. Het beroep is voor het overige verworpen.