Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede en het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
22 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat S.G.E. Koumans. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene een betalingsverplichting was opgelegd van € 1.543.900,-. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en tot vermindering van het bedrag naar de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit moest leiden tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft het te betalen bedrag verlaagd naar € 1.538.900,- en het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in het strafrecht en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde sancties.