Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
22 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1976, had in cassatie aangevoerd dat het Hof had verzuimd te beslissen op een aantal voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek naar aangetroffen voorwerpen, zoals een fles olijfolie en scharen, die mogelijk bewijs konden leveren voor eerdere hennepoogsten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof inderdaad had verzuimd om expliciet op deze verzoeken te beslissen, maar dat dit verzuim niet tot cassatie leidde. Dit kwam doordat de scharen al vernietigd waren en de flessen olijfolie niet in beslag waren genomen, waardoor nader onderzoek niet meer mogelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat de betrokkene door het verzuim niet in zijn belangen was geschaad, aangezien het Hof de relevante bewijsvoering niet had betrokken in zijn beslissing. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.