ECLI:NL:HR:2016:464

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
14/04885
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing getuigenverzoeken in ontnemingszaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de betrokkene, geboren in 1974, in hoger beroep was veroordeeld voor een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad behandelt de klacht van de betrokkene dat het Hof bij de afwijzing van verzoeken tot het horen van getuigen een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. De advocaat van de betrokkene, M.W.G.J. IJsseldijk, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeert tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad overweegt dat in cassatie niet kan worden geklaagd over de juistheid van de beslissing van het Hof om getuigen niet te horen, maar alleen over de maatstaf die het Hof heeft toegepast en de begrijpelijkheid van de beslissing. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verzoeken tot het horen van getuigen onvoldoende waren onderbouwd en dat de noodzaak tot inwilliging van deze verzoeken niet is gebleken. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat de betrokkene niet heeft aangetoond dat hij in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de maatstaf die het Hof heeft gehanteerd.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 22 maart 2016, en het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de afwijzing van getuigenverzoeken en de toetsing van beslissingen van de feitenrechter in cassatie.

Uitspraak

22 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/04885 P
AGE/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 september 2014, nummer 21/002832-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof bij de afwijzing van de verzoeken tot het horen van getuigen een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een appelschriftuur, die het volgende inhoudt:
"Cliënt is het niet eens met de door de rechtbank gegeven beslissing omtrent het wederrechtelijk verkregen voordeel, primair omdat cliënt (gedeeltelijk) is vrijgesproken van witwassen. Subsidiair is cliënt het niet eens met de hoogte van het door de rechtbank geschatte bedrag omtrent het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Cliënt wenst als getuige te doen horen:
- [getuige 1] , geboren [geboortedatum] 1983,
(...)
Deze personen zijn in de hoofdzaak ook al als getuige gehoord maar zij zijn nog niet in het kader van de ontnemingszaak gehoord. Niet uit te sluiten is dat zij in het kader van de ontnemingszaak nieuwe c.q. andere verklaringen afleggen waarvan de inhoud van belang kan zijn voor de beoordeling in de zaak van cliënt.
Daarnaast wenst cliënt als getuige te doen horen:
- [getuige 2] , geboren [geboortedatum] 1959 en
- [getuige 3] , nadere gegevens op dit moment onbekend.
Deze personen zijn nog niet eerder als getuige gehoord. Zij hebben een kamer gehuurd in het pand aan het adres [a-straat 1] in Amersfoort en kunnen derhalve meer verklaren over de huurbetalingen die zijn gedaan en in welke vorm deze zijn geschied. Cliënt zal zo spoedig mogelijk voor nadere gegevens van deze getuigen zorgdragen."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De raadsman van veroordeelde brengt naar voren - zakelijk weergegeven -:
Ik persisteer bij het bij appelmemorie gedane verzoek om getuigen te horen en breid dit verzoek verder uit. De verdediging wenst de volgende getuigen, te horen:
- [getuige 1] , over de op schrift gestelde huurcontracten met betrekking tot het pand aan de [a-straat] . Zij is in hoger beroep veroordeeld door het hof. De verdediging wenst het tegen haar gewezen arrest toegevoegd te zien aan het dossier.
(...)
- Van [getuige 3] weet cliënt dat hij regelmatig in Amersfoort verblijft. De verdediging wil hem graag horen.
- Ook de huurders [getuige 4] , [getuige 2] en [getuige 5] wenst de verdediging te bevragen. Ten aanzien van [getuige 2] geldt dat cliënt niet weet waar deze persoon verblijft. De verdediging probeert zijn verblijfsgegevens te achterhalen om hem als getuige te kunnen horen. Mogelijk kan hij aan de hand van zijn mobiele telefoonnummer worden getraceerd.
Het horen van de huurders is van belang om de huurinkomsten aannemelijk te kunnen maken. In dit licht wijs ik op het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2009 (LJN: BJ 9921). Op grond van het vorenstaande verzoek ik het hof om het onderzoek te schorsen.
(...)
De jongste raadsheer vraagt welke pogingen de raadsman en veroordeelde sinds het moment van instellen van appel hebben ondernomen om de adresgegevens van de verzochte getuigen te kunnen achterhalen.
De raadsman deelt daarop mede - zakelijk weergegeven -:
Op het pand, waar we het in deze zaak over hebben, is beslag gelegd door het Openbaar Ministerie. Vervolgens is de hypotheek niet meer betaald en is het pand geveild. De huurovereenkomsten met de huurders zijn beëindigd en zij zijn eruit gezet. Daardoor is het contact met mijn cliënt verbroken. Het is moeilijk om de voormalige huurders te traceren. De raadsheer-commissaris en het Openbaar Ministerie beschikken over meer mogelijkheden dan de verdediging om de benodigde gegevens te kunnen achterhalen.
(...)
Na gehouden beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof bij arrest zal beslissen op de verzoeken van de veroordeelde en zijn raadsman en dat zo nodig het onderzoek zal worden heropend."
2.4.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Door en namens veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de volgende personen als getuigen te horen:
- [getuige 1] , over de op schrift gestelde huurcontracten met betrekking tot het pand aan de [a-straat] ;
en voorts de huurders ter onderbouwing van het standpunt van de verdediging wat betreft de ontvangen huurpenningen:
- [getuige 6] ;
- [getuige 2] ;
- [getuige 3] ;
- [getuige 4] ;
- [getuige 5] .
Het hof is van oordeel dat geen van de hierboven vermelde verzoeken, deels eerder gedaan bij appelschriftuur van 18 februari 2013, voor toewijzing in aanmerking komt, nu deze verzoeken onvoldoende zijn onderbouwd en het hof ook overigens niet de noodzaak tot inwilliging van de verzoeken is gebleken. Daarbij komt dat de huidige verblijfplaats van de huurders die de verdediging als getuigen wenst te horen niet bekend is en gesteld noch gebleken is dat de verdediging getracht heeft deze gegevens te achterhalen."
2.5.
Het arrest HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, houdt omtrent de beoordeling van cassatieklachten over de motivering van de beslissing inzake een verzoek tot het oproepen en horen van getuigen onder meer het volgende in:
"2.73. In de cassatieprocedure gaat het niet meer om het al dan niet oproepen of horen van getuigen maar uitsluitend om de toetsing van de beslissingen van de feitenrechter dienaangaande. In cassatie kan door de verdediging daarom alleen worden geklaagd over (a) de beslissing van het hof tot het niet horen van een ter terechtzitting verschenen getuige en (b) de afwijzing door het hof van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek tot het oproepen van een aldaar niet verschenen getuige. Voorts kan worden geklaagd over het verzuim van het hof op zo een verzoek te beslissen. (...)
2.74.
Wat betreft de onder (a) en (b) genoemde beslissingen kan in cassatie niet over de juistheid ervan worden geklaagd. De Hoge Raad kan immers niet beoordelen of het hof een getuige terecht niet heeft opgeroepen of gehoord. Wel kan in cassatie worden geklaagd over de maatstaf die het hof heeft toegepast en over de begrijpelijkheid van de beslissing.
2.75.
In dit verband moet worden gewezen op het in 2012 in werking getreden art. 80a RO en de betekenis van deze bepaling voor de reikwijdte van het onderzoek in cassatie ten aanzien van de hiervoor bedoelde beslissingen. In art. 80a RO is bepaald dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard op de grond dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarom mag in gevallen waarin dat belang niet evident is, van de verdediging in redelijkheid worden verlangd dat zij in de cassatieschriftuur een toelichting geeft met betrekking tot het belang bij haar klacht. (...) Voorts levert de enkele omstandigheid dat het hof bij de afwijzing van een verzoek niet de juiste maatstaf heeft genoemd, niet zonder meer voldoende – rechtens te respecteren – belang op bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak.
2.76.
Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals (...) het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan (...)"
2.6.
In aanmerking genomen dat in de cassatieschriftuur een toelichting dienaangaande ontbreekt, kan in het licht van hetgeen in 2.5 is overwogen, niet blijken van enig in rechte te respecteren belang van de betrokkene bij zijn klacht in cassatie dat het Hof bij de afwijzing van de getuigenverzoeken een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Het oordeel van het Hof dat de noodzaak tot inwilliging van de
- naar het Hof heeft overwogen: onvoldoende onderbouwde -verzoeken niet is gebleken, is, gelet op hetgeen aan die verzoeken ten grondslag is gelegd, ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
2.7.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 maart 2016.