Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Beslissing
22 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de betrokkene, geboren in 1974, in hoger beroep was veroordeeld voor een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad behandelt de klacht van de betrokkene dat het Hof bij de afwijzing van verzoeken tot het horen van getuigen een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. De advocaat van de betrokkene, M.W.G.J. IJsseldijk, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeert tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad overweegt dat in cassatie niet kan worden geklaagd over de juistheid van de beslissing van het Hof om getuigen niet te horen, maar alleen over de maatstaf die het Hof heeft toegepast en de begrijpelijkheid van de beslissing. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verzoeken tot het horen van getuigen onvoldoende waren onderbouwd en dat de noodzaak tot inwilliging van deze verzoeken niet is gebleken. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat de betrokkene niet heeft aangetoond dat hij in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de maatstaf die het Hof heeft gehanteerd.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 22 maart 2016, en het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de afwijzing van getuigenverzoeken en de toetsing van beslissingen van de feitenrechter in cassatie.