In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer. De zaak betreft de bevoegdheid van een vereffenaar van een nalatenschap om een enquêteverzoek in te dienen. De verzoekers tot cassatie, bestaande uit een aantal erven en de vennootschap LAPIDUS HOLDING B.V., hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de Ondernemingskamer van 23 december 2014. De Hoge Raad verwijst naar deze beschikking voor het verloop van het geding in feitelijke instantie.
De advocaat-generaal L. Timmerman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de verzoekers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten zijn begroot op € 393,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.